De overleving van patiënten met nodulair lymfocytenrijk hodgkinlymfoom blijkt grotendeels vergelijkbaar met de overleving van de algemene bevolking en de introductie van rituximab leek de overleving niet te verbeteren. Arts-onderzoeker drs. Hidde Posthuma (Amsterdam UMC, locatie VUmc) presenteerde tijdens het 24th Congress of EHA de resultaten van een Nederlands, populatiegebaseerd onderzoek naar trends in de behandeling en overleving van deze patiënten.1
Minder dan 5% van de hodgkinlymfoompatiënten heeft de variant nodulair lymfocytenrijk hodgkinlymfoom (NLPHL). Deze vorm heeft een goede prognose; ze gedraagt zich zeer indolent en gaat niet snel in progressie. De afgelopen decennia zijn er echter vrijwel geen prospectieve en retrospectieve NLPHL-studies uitgevoerd. “We hebben gekeken naar de overleving bij alle Nederlandse patiënten met NLPHL, omdat populatiegebaseerde studies inzicht kunnen geven in hoeverre verschillende behandelingen de overleving van NLPHL-patiënten hebben beïnvloed binnen de huidige praktijk ,” vertelt Hidde Posthuma. Eerder waren slechts twee populatiebrede studies uitgevoerd bij dit type kanker, maar daarbij was alleen gekeken naar de algehele overleving (OS), niet naar de relatieve overleving (RS): de ratio van het overlevingspercentage van de groep met de ziekte, gecorrigeerd voor het overlevingspercentage van een groep met vergelijkbare karakteristieken uit de algemene populatie.
REAL Classification
“De Nederlandse Kankerregistratie registreert alle kankerdiagnoses vanaf 1989 en wij hebben gekeken naar alle volwassen NLPHL-patiënten in de periode 1993-2016, met overlevingsdata tot 2018. In 1993 is namelijk de zogeheten REAL Classification voor NLPHL geïntroduceerd.” Er waren gegevens met betrekking tot de primaire behandeling (te weten, geen antikankerbehandeling, zoals active surveillance of chirurgische excisie, en chemo(immuno)therapie en/of radiotherapie) en patiënten werden gecategoriseerd in de diagnoseperiodes 1993-2002 en 2003-2016, sekse, leeftijdsgroepen 18-39 jaar, 40-59 jaar en 60 jaar of ouder, en stadium I-II en III-IV.
Uiteindelijk ging het om 687 patiënten (mediane leeftijd 40 jaar, 75% man, 75% stadium I-II). In de periode 1993-2016 bleek de incidentie van NLPHL toegenomen van 1,0 naar 2,2 per 1.000.000 persoonsjaren. De tienjaars-OS was 99% bij patiënten met beperkte ziekte met eerstelijnsradiotherapie en 80% voor patiënten in een gevorderd stadium die behandeld werden met chemotherapie. Interessant was dat de OS nagenoeg gelijk was bij patiënten die waren behandeld met chemo- of chemo-immunotherapie. Ook de RS was voor alle subgroepen over het algemeen uitstekend en met name voor de jonge patiënten die vrijwel geen oversterfte hebben. Een interessante bevinding was dat patiënten met een middelbare leeftijd (40-59 jaar) ten opzichte van oudere patiënten (≥60 jaar) een vergelijkbare RS hadden.
Goede overleving
Posthuma: “Een belangrijke uitkomst is de bevestiging dat de overleving bij NLPHL goed is, ook als je kijkt naar de RS. Wat betreft primaire therapie waren er geen noemenswaardige trends. Ook hebben we gekeken naar de waarde van rituximab, dat bij dit tumortype wordt toegepast vanwege expressie van CD20: de rituximabgroep deed het niet beter dan de groep die dit middel niet had gekregen. De klinische implicatie van ons onderzoek is dat we meer prospectief onderzoek moeten doen om verschillende behandelingen beter met elkaar te kunnen vergelijken en evidence-based aanbevelingen te kunnen geven. We hebben nu gekeken naar alle therapieën die binnen een jaar na diagnose waren gestart en we willen nu ook gaan kijken naar effecten van therapieën die later zijn gestart. Daarbij gaat het zowel om overleving als om het risico op transformatie; we weten dat NLPHL kan transformeren naar een kwaadaardiger tumortype. Ook gaan we kijken naar het risico op secundaire maligniteiten ten gevolge van de gegeven behandelingen.”
Referentie
1. Posthuma HL, et al. EHA 2019; abstr S818.
Dr. Jan Hein van Dierendonck, wetenschapsjournalist