Het behalen van een pathologisch complete respons na een neoadjuvante behandeling met immuno- of doelgerichte therapie bij patiënten met resectabel stadium III-melanoom correleert met een verbeterde recidiefvrije overleving. Dit blijkt uit een gepoolde analyse van zes studies, waarvan de resultaten tijdens ASCO 2019 in Chicago, Verenigde Staten, gepresenteerd werden door dr. Alexander Menzies (Sydney, Australië), namens het International Neoadjuvant Melanoma Consortium.1 Tevens bleek dat géén van de patiënten die behandeld werden met immunotherapie én een pathologisch complete respons behaalden, een recidief vertoonde.
Hoewel neoadjuvante behandelregimes met immunotherapie (IT) en doelgerichte therapie (TT) bij stadium III-melanoom hebben geleid tot hoge percentages pathologisch complete respons (pCR) en recidiefvrije overleving (RFS), is de relatie tussen de pCR, RFS en algehele overleving nog niet duidelijk. Om hier - onder andere - verder onderzoek naar te doen is het International Neoadjuvant Melanoma Consortium (INMC) opgericht. De gegevens van zes studies, uitgevoerd door centra die aangesloten zijn bij het INMC, naar de neoadjuvante behandeling van resectabel stadium III-melanoom werden geanalyseerd.
Verschillende behandelingen
Patiënten in deze studies ontvingen een neoadjuvante behandeling met ofwel op PD-1 gebaseerde IT, ofwel TT. “Het is belangrijk te beseffen dat in deze studies een heterogene patiëntenpopulatie geïncludeerd werd”, zei Alexander Menzies. “Ook de gebruikte middelen verschilden per studie, evenals de duur van neoadjuvante en adjuvante therapie.”
In totaal werden de gegevens van 184 patiënten uit deze studies geanalyseerd (133 IT, 51 TT). IT-patiënten hadden vaker melanoom stadium IIIB en TT-patiënten vaker stadium IIIC. De tijd tot chirurgie was tien weken met TT en zes weken met IT en de duur van de follow-up was langer voor TT dan voor IT (22 versus tien maanden). In totaal behaalde 41% van de patiënten een pCR (38% met IT en 47% met TT). De RFS één jaar na chirurgie was 75%; na twee jaar was deze 65%. Wanneer deze resultaten uitgesplitst werden naar het type behandeling, bleek de RFS hoger voor IT (83% na één jaar) dan voor TT (65% na één jaar). Het percentage IT-patiënten met een RFS leek een plateau te bereiken, al was de follow-upperiode kort. Vergelijkbare resultaten werden gerapporteerd na het verder opsplitsten van de groepen naar melanoom stadium IIIB en IIIC.
Relatie pCR en RFS
Wanneer voor de gehele groep gekeken werd naar de RFS en de correlatie met pCR, bleken de patiënten met een pCR een significant betere RFS te hebben in vergelijking met patiënten zonder pCR (respectievelijk 95% versus 62% na één jaar en 89% versus 48% na twee jaar). Van de IT-patiënten met een pCR vertoonde niemand een recidief; voor patiënten zonder pCR was de RFS 72%. Voor TT-patiënten met een pCR was de RFS na twee jaar 78%; deze was slechts 8% voor TT-patiënten zonder pCR.
Menzies concludeerde dat neoadjuvante behandelingen met IT of TT werkzaam zijn bij patiënten met resectabel stadium III-melanoom en dat deze behandelregimes geassocieerd zijn met een verbeterde RFS. “Ik denk dat dit een nieuwe benchmark is voor een snellere ontwikkeling en goedkeuring van geneesmiddelen voor de behandeling van melanoom”, aldus Menzies.
Referentie
1. Menzies AM, et al. J Clin Oncol 2019;37(suppl): abstr 9503.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Commentaar prof. dr. Christian Blank, internist-oncoloog, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam
Wat mij betreft waren er op ASCO 2019 drie highlights. Allereerst presenteerde dr. Alexander Menzies een gepoolde analyse van zes studies naar neoadjuvante behandelingen met doelgerichte therapie of immunotherapie.1 De resultaten lieten heel duidelijk zien dat bij de patiënten die neoadjuvant behandeld waren met immunotherapie en een diepe respons behaalden geen sprake was van ziekteterugkeer (in tegenstelling tot bij patiënten met een diepe respons na neoadjuvante doelgerichte therapie). Opgemerkt moet wel worden dat de follow-uptijd nog kort is. Het is echter zo veelbelovend dat ik hoop dat wij snel een fase 3-studie kunnen starten die neoadjuvante met adjuvante immunotherapie vergelijkt.
De tweede highlight was de langetermijnupdate van de studie naar dabrafenib + trametinib.2 In deze studie bleek toch ongeveer 20% van de patiënten op lange termijn baat te hebben van dit behandelregime. Helaas waren de baselineparameters vergelijkbaar met de parameters die bij een behandeling met immunotherapie geassocieerd zijn met een goede uitkomst. We kunnen hier dus nog steeds geen goed onderscheid in maken. Persoonlijk heb ik een lichte voorkeur voor immunotherapie. Een behandeling van vijf jaar met continue doelgerichte therapie is toch belastend voor de patiënt en ook de kosten lopen dan aardig op.
Tot slot was een studie die prof. dr. Reinhard Dummer tijdens de posterdiscussie presenteerde, waarin een neoadjuvante behandeling met T-VEC werd vergeleken met alleen chirurgie, een hoogtepunt.3 Uit de studie bleek dat patiënten die voorbehandeld waren met T-VEC en daarna chirurgie ondergingen, betere uitkomsten hadden dan patiënten die alleen geopereerd werden. De controlearm met alleen chirurgie is tegenwoordig natuurlijk niet meer standaard, dus ik denk dat er nog een studie moet volgen waarin een neoadjuvante behandeling met T-VEC, misschien zelfs in combinatie met immunotherapie, vergeleken wordt met adjuvante immunotherapie.
Referenties
1. Menzies AM, et al. J Clin Oncol 2019;37(suppl): abstr 9503.
2. Nathan PD, et al. J Clin Oncol 2019;37(suppl): abstr 9507.
3. Dummer R, et al. J Clin Oncol 2019;37(suppl): abstr 9520.