Combinatie van atezolizumab met chemotherapie verbeterde de overleving van patiënten met gevorderd squameus niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met een hoge PD-L1-expressie, maar niet bij patiënten met een lage PD-L1-expressie. Dat blijkt uit de finale analyse van de IMpower131-studie, gepresenteerd door dr. Federico Cappuzzo (Ravenna, Italië) tijdens de IASLC 20th World Conference on Lung Cancer in Barcelona, Spanje.1
De gerandomiseerde fase 3-studie IMpower131 vergeleek behandeling met de PD-L1-remmer atezolizumab + chemotherapie versus alleen chemotherapie in de eerste lijn bij stadium IV squameus NSCLC. De onderzoekers includeerden in totaal 1.021 patiënten, onafhankelijk van hun PD-L1-expressie status. Na 1:1:1 randomisatie kregen de patiënten vier of zes cycli atezolizumab + carboplatine + paclitaxel (arm A), atezolizumab + carboplatine + nab-paclitaxel (atezo + CnP; arm B), of carboplatine + nab-paclitaxel (CnP: arm C), gevolgd door onderhoud met atezolizumab (arm A en B) of best supportive care (arm C) tot ziekteprogressie. De studie kende twee co-primaire uitkomstmaten: progressievrije overleving (PFS) en algehele overleving (OS), beide voor de gehele intention-to-treat (ITT) populatie. Secundaire uitkomstmaten waren onder andere PFS en OS in PD-L1-subgroepen en veiligheid.
De studie was ontworpen om arm B versus arm C te vergelijken. Alleen bij een significant verschil in OS zal ook arm A met arm C worden vergeleken. Patiënten behandeld met atezo + CnP hadden een significant betere PFS dan degenen die alleen met CnP waren behandeld (mediane PFS 6,3 versus 5,6 maanden; HR 0,71; p=0,0001), zoals eerder gerapporteerd.2 Tijdens de WCLC presenteerde Cappuzzo de finale analyse van de studie.
De patiëntkarakteristieken kwamen goed overeen in alle armen. Cappuzzo wees erop dat in alle armen 85% van de patiënten geen of lage expressie van PD-L1 hadden. De mediane OS was 14,2 maanden in arm B en 13,5 maanden in arm C, een niet-statistisch significant verschil (HR 0,88; p=0,16), waarmee de tweede co-primaire uitkomstmaat niet werd bereikt. Een subgroepanalyse liet eveneens geen verschil in OS zien bij geen (TC<1%) of lage (TC≥1% en <50%) expressie van PD-L1. Bij patiënten met hoge (TC≥50%) PD-L1-expressie resulteerde behandeling met atezo + CnP wel in een klinisch relevante verbetering van de OS versus alleen CnP (respectievelijk 23,4 versus 10,2 maanden; HR 0,48). Vanwege het hiërarchische ontwerp van de studie kon de significantie niet formeel worden getest.
Naast PD-L1-expressie zouden ook de gegeven vervolgbehandelingen de uitkomsten kunnen beïnvloeden. In arm C kregen meer patiënten een of meer vervolgbehandelingen (58% versus 36% in arm B), vaak betrof dit immunotherapie (43 %).
De onderzoekers zagen geen onverwachte bijwerkingen. Patiënten in arm B vertoonden vaker behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3-4 (68% versus 58% in arm C), en stopten vaker met de behandeling vanwege bijwerkingen (30,5% versus 17,4%). Ook immuungerelateerde bijwerkingen kwamen vaker voor in arm B, maar waren meestal mild van aard (alle graden: 50% versus 21%; graad 3-4: 12% versus 2%).
“De resultaten van IMpower131 suggereren dat patiënten met gemetastaseerd squameus NSCLC en hoge expressie van PD-L1 potentieel voordeel kunnen hebben van de combinatie van CnP met atezolizumab”, besloot Cappuzzo.
Referenties
1. Jotte R, et al. IASLC WCLC 2019; abstr OA14.02.
2. Jotte RM, et al. J Clin Oncol 2018;36 (suppl.):abstr LBA9000.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist