In een zwaar voorbehandelde populatie van patiënten met HR+, HER2+, gevorderde borstkanker resulteerde behandeling met een combinatie van abemaciclib, trastuzumab en fulvestrant in een significante verlenging van de progressievrije overleving met 2,6 maanden ten opzichte van behandeling met trastuzumab + chemotherapie. Dat blijkt uit de eerste resultaten van de monarcHER-studie, die dr. Sara Tolaney (Boston, Verenigde Staten) presenteerde tijdens het ESMO 2019 congres in Barcelona, Spanje.1
De CDK4/6-remmer abemaciclib vertoont antitumoractiviteit bij patiënten met hormoonreceptor-positief (HR+), HER2-, gevorderde borstkanker, zowel als monotherapie als in combinatie met endocriene therapie. In een fase 1-studie vertoonde abemaciclib ook activiteit bij patiënten met HR+, HER2+ borstkanker.2 Preklinische studies lieten een synergistisch effect zien van de combinatie van abemaciclib met het anti-HER2-antilichaam trastuzumab.3
In de fase 2-studie monarcHER evalueerden Sara Tolaney en collega’s de combinatie van abemaciclib met trastuzamab, met of zonder fulvestrant, bij 237 postmenopauzale vrouwen met HR+, HER2+, gevorderde borstkanker die eerder behandeld waren met trastuzumab-emtansine, een taxaan, en twee of meer anti-HER2-therapieën. Na 1:1:1 randomisatie kregen de patiënten één van drie behandelingen, tot aan ziekteprogressie: abemaciclib + trastuzumab + fulvestrant (arm A), abemaciclib + trastuzumab (arm B) of trastuzumab + chemotherapie naar keuze van de behandelaar (arm C). De primaire uitkomstmaat was progressievrije overleving (PFS) van arm A versus arm C, en bij een gebleken verschil vervolgens van arm B versus arm C.
“De mediane PFS in arm A was 8,3 maanden, dat was statistisch significant langer dan in arm C (5,7 maanden; HR 0,67; p=0,05). Hiermee bereikte de studie de primaire uitkomstmaat. De mediane PFS in arm B was 5,7 maanden, en was niet significant verschillend met de PFS in arm C”, meldde Tolaney. Het totale responspercentage was 32,9% in arm A versus 13,9% in arm B en 13,9% in arm C in de intention-to-treatpopulatie. Ook bij patiënten met meetbare ziekte (n=207) verdubbelde de respons: 35,7% in arm A, 16,2% in arm B en 15,9% in arm C. Bovendien waren de responsen in arm A duurzaam, met een mediane responsduur van 12,5 maanden. De data betreffende de algehele overleving zijn nog immatuur.
In arm A was de mediane behandelduur langer: 10,0 maanden ten opzichte van 8,0 maanden in arm B en 7,5 maanden in arm C. Behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3-4 kwamen vaker voor in arm A dan in arm B of C (respectievelijk 67,9%, 50,6% en 48,6%). De meest voorkomende bijwerkingen van graad 3-4 waren neutropenie, leukopenie, trombocytopenie en diarree. In arm A stopte 7,7% van de patiënten vanwege bijwerkingen, ten opzichte van 14,3% in arm B en 8,3% in arm C. “Er waren geen nieuwe veiligheidssignalen, en over het algemeen werd dit behandelregime goed verdragen”, aldus Tolaney. “Deze resultaten laten zien dat abemaciclib niet alleen activiteit vertoont bij patiënten met HR+, HER2-, gevorderde borstkanker, maar ook bij patiënten met HR+, HER2+ ziekte.”
De studie bevat geen arm met trastuzumab + fulvestrant, en kan niet aantonen in hoeverre fulvestrant bijdraagt aan het effect dat werd gezien in arm A. Tolaney denkt echter dat de activiteit van dit triplet vooral komt door een synergistisch effect van de drie componenten, omdat het om een zwaar voorbehandelde populatie gaat waarvan 54% al endocriene therapie heeft gekregen.
Referenties
1. Tolaney SM, et al. Ann Oncol 2019;30(suppl_5):v851-v934.
2. Patnaik A, et al. Cancer Discov 2016;6:740-53.
3. Goel S, et al. Cancer Cell 2016;29:255-69.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist