Bij patiënten met gerecidiveerde of refractaire chronische lymfatische leukemie (R/R CLL) resulteert behandeling met venetoclax plus rituximab in een significant langere progressievrije overleving dan met de standaardbehandeling, bleek uit de eerste resultaten van de MURANO-studie. Tijdens 60eASH Annual Meeting in San Diego, Verenigde Staten, presenteerde prof. dr. John Seymour (Melbourne, Australië) een update met een jaar langere follow-up, die laat zien dat de eerdere resultaten overeind blijven na het stoppen van de behandeling met venetoclax na twee jaar.1
De gerandomiseerde fase 3-studie MURANO vergeleek behandeling met een targeted therapie, de BCL2-remmer venetoclax in combinatie met rituximab (VenR), met standaardchemo-immunotherapie, bendamustine plus rituximab (BR), bij patiënten met R/R CLL. De primaire analyse bij een mediane follow-up van 23,8 maanden toonde een significant verbeterde PFS met VenR ten opzichte van BR (HR 0,17; p<0,001).2 Inmiddels hebben alle patiënten de behandeling afgerond, en presenteerde Seymour in San Diego een update van de resultaten bij een mediane follow-up van 36,0 maanden.
De duur van de behandeling met venetoclax was vastgesteld op maximaal twee jaar, of tot ziekteprogressie of ondraaglijke toxiciteit. Daarnaast kregen deze patiënten rituximab in zes cycli van vier weken. De behandeling met BR duurde eveneens 24 weken. De primaire uitkomstmaat was progressievrije overleving (PFS) zoals vastgesteld door de onderzoeker. De mate van niet detecteerbare minimale restziekte (uMRD) was een van de belangrijkste secundaire uitkomstmaten.
In de VenR-arm voltooiden 130 van de 194 patiënten de behandeling zonder tekenen van ziekteprogressie. De mediane follow-up was vergelijkbaar in beide armen van de studie. Seymour: “Bij een twaalf maanden langere follow-up, waarbij alle patiënten de behandeling afgerond hadden, bleef de hazard ratio voor PFS vrijwel gelijk (HR 0,16). De driejaars-PFS was 71,4% met VenR, en 15,2% met BR. De grootte van het therapeutische effect was vergelijkbaar in alle biologische subgroepen die werden geanalyseerd.” De algehele overleving (OS) liet na drie jaar nog steeds een klinisch relevante verbetering zien met VenR versus BR (driejaars-OS respectievelijk 87,9% versus 79,5%; HR 0,50).
Zoals eerder gezien kwam neutropenie van graad 3-4 vaker voor met VenR dan met BR, maar kwamen febriele neutropenie en pneumonie minder vaak voor. Tijdens de venetoclaxmonotherapie kwamen alle graad 3-4-bijwerkingen minder frequent voor dan tijdens de VenR-combinatiebehandeling.
In de eerste twaalf maanden na afronding van de behandeling met venetoclax was het aantal patiënten dat progressie vertoonde bescheiden, met een éénjaars-PFS van 87,4%. Bij 83 van de 130 patiënten was geen MRD detecteerbaar (uMRD) aan het einde van de behandeling, en dit bleek een sterke voorspellende factor te zijn van een duurzame PFS.
“Deze resultaten stellen de haalbaarheid vast en ondersteunen het gebruik van VenR gedurende een vaste periode bij de meerderheid van de patiënten met R/R CLL”, besloot Seymour.
Referenties
1. Seymour JF, et al. ASH 2018: abstr 184.
2. Seymour JF, et al. N Engl J Med 2018;378:1107-20.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist