Ruxolitinib was duidelijk beter dan de best beschikbare therapie in het beheersen van het erytrocytenaantal en het verminderen van het miltvolume bij patiënten met polycythemia vera die resistent waren tegen of intolerant waren voor hydroxyureum. Tijdens het EHA-congres in Milaan presenteerde dr. Alessandro Vannucchi (Universiteit van Florence, Italië) de resultaten van de fase 3 RESPONSE-studie.
Een sterk verhoogde productie van rode bloedcellen en verhoogde hematocrietwaarden (Ht) kenmerken de chronische myeloproliferatieve ziekte polycythemia vera (PV). Genezing is niet mogelijk, en de bestaande behandeling is gericht op het terugbrengen en beheersen van de Ht-waarden tot <45% om ernstige cardiovasculaire complicaties te voorkomen, en om klachten veroorzaakt door dik en stroperig bloed te verminderen. Patiënten met een hoog-risico op trombotische complicaties kunnen behandeld worden met flebotomie of chemotherapie met hydroxyureum (HU). “Helaas ontwikkelt 20-25% van de patiënten op termijn resistentie tegen HU. Deze patiënten vertegenwoordigen een onbeantwoorde therapeutische behoefte”, aldus Vannucchi.
JAK-remmer
Bij het merendeel van de PV-patiënten komt een mutatie in het Janus kinase 2 (JAK2)-gen voor, met name V617F, die leidt tot activering van de JAK/STAT-signaaltransductieroute. Ruxolitinib is een sterke remmer van JAK1 en JAK2. In fase 2-studies bij PV-patiënten was ruxolitinib effectief en werd goed verdragen.
Vannucchi en collega’s zetten de gerandomiseerde fase 3 RESPONSE-studie op om ruxolitinib (n=110) te vergelijken met de best beschikbare therapie (BBT, n=111) bij PV-patiënten die resistent zijn tegen of intolerant voor HU.1 De startdosis was 10 mg tweemaal daags, en werd per individuele casus omhoog gebracht naar 25 mg tweemaal daags. De door de onderzoeker geselecteerde BBT bestond uit HU-monotherapie, interferon/peg-interferon, anagrelide, pipobroman, immuunmodulerende middelen, of observatie.
Zeer effectief
Het samengestelde primaire eindpunt – Ht-beheersing zonder benodigde flebotomie en ≥35% vermindering van het miltvolume – werd op week 32 bereikt bij significant meer patiënten behandeld met ruxolitinib dan met BBT (21 versus 1%, respectievelijk; p<0,0001). In totaal bereikte 77% van de patiënten in de ruxolitinibarm ten minste één onderdeel van het primaire eindpunt. Zestig procent bereikte Ht-beheersing versus 20% van de patiënten in de BBT-arm, en 38% van de patiënten behandeld met ruxolitinib had ≥35% vermindering van het miltvolume in vergelijking met 1% in de BBT-arm.
“Daarnaast was de behandeling zeer effectief in het verbeteren van de symptomen die verbonden zijn aan PV”, voegde Vannucchi toe. De symptomen werden gemeten door middel van patiëntgerapporteerde uitkomsten volgens de MPN-SAF-score. In de ruxolitinibarm vertoonde 49% van de patiënten ≥50% verbetering van PV-symptomen versus 5% van de patiënten in de BBT-arm.
De ruxolitinibbehandeling werd goed verdragen, en schadelijke bijwerkingen kwamen overeen met eerdere studies van ruxolitinib bij patiënten met myelofibrose.
Gebrek aan effectiviteit was bij geen van de patiënten behandeld met ruxolitinib een reden om voortijdig te stoppen met de behandeling, terwijl dit wel gold voor 86% van de patiënten behandeld met BBT. Bovendien was er één trombo-embolische gebeurtenis in de ruxolitinib- versus zes in de BBT-arm, “een opwindende bevinding van deze studie”, aldus Vannucchi. “De resultaten suggereren dat ruxolitinib een nieuwe behandelingsmogelijkheid vormt voor deze specifieke categorie PV-patiënten.”
Referentie
1. Vannucchi A. et al. 2014 EHA Congress; abstr LB2436.
Dr. A. Danen, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2013 vol 5 nummer 4